Historische situering en betekenis

Om een doek uit de Middeleeuwen te begrijpen dienen we ons te realiseren dat de ME mens anders denkt dan wij. Het dagelijks leven van de ME mens ligt in het verlengde van zijn theologie. Het godsbeeld van die tijd en wat de vertegenwoordigers van de kerk er zoal van maken drukken zwaar op de dagelijkse beleving. De ME mens denkt in beelden waarbij God een min of meer vanzelfsprekend gegeven is en de wereld het onbewogen centrum. Leidend daarbij is Romeinen 11:33 van de apostel Paulus: “Hoe onuitputtelijk zijn Gods rijkdom, wijsheid en kennis, hoe ondoorgrondelijk zijn oordelen en hoe onbegrijpelijk zijn wegen.”

Elke levensgebeurtenis, elke daad was omringd met nadrukkelijke en uitdrukkelijke vormen, was getild op de verhevenheid van een strakken, vasten levensstijl. De groote dingen: de geboorte, het huwelijk, het sterven, stonden door het sacrament in den glans van het mysterie. Maar ook de geringer gevallen: een reis, een arbeid, een bezoek, waren begeleid door duizend zegens, ceremonies, spreuken, omgangsvormen. (Johan Huizinga)

Beelden en verhalen worden bestaande realiteiten om het dagelijks leven te kleuren. De ME mens leeft in een ’toverende wereld’ (Zie: Sebastien Valkenberg pag. 14 en 51).  Het meest in het oog vallend voorbeeld is de transsubstantiatie, vastgelegd tijdens het Vierde Lateraans Concilie in 1215, volgens welk conciliebesluit brood en wijn na consecratiewoorden letterlijk lichaam en bloed (van Christus) worden. Dat je door middel van aflaten verdienen of kopen sneller in de hemel kunt komen of dat voor je familie kunt regelen is een ander item.

In de late ME werd het hier en nu van beperkte waarde geacht. Kennis moest aansluiten bij de antieke auteurs en de Bijbel. De ME mens leefde met en in de geschiedenis. Tegelijkertijd stond veel van de geschiedenis niet vast en was geschiedenis eerder een kneedbare massa. Zo kon men gebouwen niet dateren en ontstonden in onze ogen wilde gedachten over het verleden. (Zie: Enenkel en Ottenheym, pag.12-13)

Vanuit die achtergrond kijkt de ME mens naar het Antependium dat immers tegen het altaar waar het Heilige gebeurt hangt en ziet in iedere figuur, bloem, kleur of voorwerp een betekenis, waar wij toch echt aan het werk dienen te gaan om die betekenissen te ontdekken en te duiden.

Aan het begin van de 15e eeuw lijkt de standenmaatschappij nog helder. De geestelijkheid voor het geestelijke en de adel voor het materiële. De rest staat ten dienste. De kunst is toegepaste kunst. In de culturele uitingen gaat het in de eerste plaats om de heiligheid van het onderwerp. Een kunstwerk beoogt een religieuze ervaring op te roepen.

Eind vijftiende eeuw zijn andere standen en inzichten in opmars om nieuwe wegen in te slaan. In 1492 begint het einde van de vijftiende eeuw. Dat betekent dat de relativering van een aantal zekerheden  is ingezet en reeds ingezette nieuwe ontwikkelingen zich krachtiger aankondigen.

Het Antependium bespreken we enerzijds in de historische context van Nijmegen in de late 15e eeuw en anderzijds behandelen we de diepere betekenissen bij de figuren zelf. Daarnaast staan we ook stil bij een aantal ontwikkelingen aan het einde van de 15e eeuw. Bij het nader bestuderen van het Antependium zowel qua inhoudelijke betekenis als de tijd waarin het is gemaakt ging ik steeds meer ervaren hoe het Antependium op een kantelpunt staat: het vertelt over heden en verleden maar kondigt tegelijkertijd een toekomst aan. Het Antependium als testament van de ME lijkt heel gepast.