De materialen
Van damast tot linnen met zijde-, zilver- en gouddraad.
Het Nijmeegs Antependium is een antemensalium (tegen de tafel aan) omdat het specifiek voor het altaar is bedoeld. Paramenten zoals het Nijmeegs Antependium waren vaak kostbaarder dan gebeeldhouwde of geschilderde altaarstukken. (Zie: Catalogus 2015 ME borduurkunst). Liturgisch textiel (kleden, doeken, alben) was op zich een inkomstenbron voor de kloosters en garandeerde dat het altaartextiel min of meer onbezoedeld werd vervaardigd.
Het produceren van Paramenten te weten kazuifels, koorkappen, dalmatieken en antependia was het werk van leden van meerdere gilden. Het ambacht borduren zoals voor het Antependium alsook voor liturgische bovengewaden was in die tijd merendeels een professionele mannenaangelegenheid. In Nijmegen waren deze mannen lid van het Sint Lucasgilde. Overigens sluit dat geen vrouwen uit want het komt meerdere malen voor dat ‘de huisvrouw van’ meewerkte, zeker bij het fijnere werk.
De veronderstelling die nogal eens leeft, dat kloosterlingen de kerkelijke gewaden borduurden is in principe dus onjuist. (Saskia de Bodt ea) De culctstickers, porpointstickers en borduerwerckers zijn professionele constenaers en worden in teksten ‘acupictores’ genoemd, schilders met de naald.
Een antependium -evenals kerkelijke gewaden- werd door meerdere ambachten voorbereid totdat het in elkaar werd gezet. Het was niet ongebruikelijk om onderdelen van elders te laten komen. Zo werden in onze streken maar ook in Utrecht de ‘Kölner Borte’ geïmporteerd: stroken geweven deels geborduurde versieringen die men vrijelijk kon toepassen bij de iets minder luxe kerkgewaden en antependia. Een mooi voorbeeld is het kazuifel van Katharina van Kleef.
Echt kostbare gewaden werden voorzien van geborduurde aurifriezen (sierstroken) wel of niet met nog extra bij te bestellen of zelfgemaakte applicaties. Vakmanschappelijke artisticiteit en een trefzekere naaldvoering bepaalden het uiteindelijke resultaat. (Saskia de Bodt).
Het is een redelijke veronderstelling dat ons Antependium in een Nijmeegse werkplaats is geassembleerd: een samenwerking tussen kleermaker en borduurwerker. De beste borduurmakers maakten de losse applicaties en vulden ze op met papier. De voorschriften van de gilden stelden bij het borduren alleen de beste materialen als verplichte voorwaarde. Zijden garens en zilver- en gouddraad. Het achterdoek is dan ook van damast, met granaatappel ingeweven, volgens Lucchese traditie, de duurste damast in die tijd.
Het ontwerp van het totaalobject met de losse figuren stelt vragen. Bij ons Antependium is dat een extra moeilijke vraag want vergelijkbare antependia zijn nauwelijks te vinden. Wel is bekend dat er borduurpatronen in omloop waren en van sommige gilden weten we dat patronen gemeengoed waren. Er zijn verschillende studies te vinden waarin men ontwerpen van ‘grote’ schilders herkent. In Florence maakte Antonio Pollaiolo tussen 1466 en 1479 een dertigtal ontwerpen voor borduurwerk. Ook Rogier van der Weyden is te herkennen op de paramenten van het Gulden Vlies. Maar in de gangbare praktijk was het patroon van een van de plaatselijke handwerkslieden die ‘goed kon tekenen’. De invloed van een streek is met regelmaat te herkennen. Zo heeft het Nijmeegs Antependium de kenmerken van de Rijngotiek. Van de Nijmeegse schilder Meester van het Bartholomeusaltaar (1510†) is ook bekend dat hij ontwerpen voor aurifriezen maakte.
Helaas is het daarbij zo dat borduurwerk in het Rijnland wat grover en eenvoudiger is uitgevoerd dan in het westen. Door de keuze voor eenvoudiger gouddraad boet de glans eerder in. Over gouddraad meer bij borduren.