De Waal en Nijmegen
De ontwikkeling van de Waal tot in de 15e eeuw kent een lange voorgeschiedenis. In Oost Nederland werd het gebied vanaf de stichting van Noviomagus langzaam maar zeker bedekt met rivierklei. Een belangrijke reden is de toenemende boomkap in Duitsland waardoor de Rijn steeds meer klei aanvoert. In de 15e eeuw is de invloed van de mens overal zichtbaar. De eerste molens regelen mee de waterhuishouding van door dijken omringd land: een nieuw fenomeen, de polder.
Loop van de rivier de Waal
De loop van de rivieren in de 15e eeuw was anders dan nu. De Waal was weliswaar de duidelijkste rivier, maar had een andere rivierloop dan nu. Katharina kon van Nijmegen naar haar ouderlijk huis in Kleef met de boot. Het gebied tussen Arnhem en Nijmegen was een meander van vertakkingen waarbij Arnhem nog niet aan de Rijn lag. De situatie waarin zoals tegenwoordig onze rivieren in slechts één nauwe bedding worden gedwongen is door mensenhanden gemaakt. Langs de geulen groeiden natte bossen of ooibossen met eiken en zwarte populieren. De lopen van de rivierstromen veranderden voortdurend en maakten nieuwe geulen. Stormen en overstromingen verzwolgen nederzettingen en dorpen inclusief trotse torens.
P.C. Hooft (1581-1674), De Nederlandsche Historiën: “De Noordtzee, zeker, heeft meenighmaals, van ouds, d’aangrenzende gewesten met gelijken inval overrompelt, en ongemene streken aardbodems, moet kerken en dorpen verslonden”.
Gedurende de afgelopen eeuwen veranderen de rivierstromen of door de natuur of door de mens. Denk aan het actuele project De Nevengeul bij Nijmegen, ook wel Spiegelwaal genoemd. Maar ook de late ME hebben heel wat waterkundige werken opgeleverd. Tussen de politieke strubbelingen door groeide het besef dat gemeenschappelijke belangenbehartiging noodzakelijk was om te overleven tegen de krachten van het water. Ook voor een stad als Nijmegen en de directe omgeving was dat evident. Het waren niet alleen polders en bedijkingen in waterstaatkundige zin die ontstonden, maar ook in publiekrechtelijke zin. Een apart polderbestuur had de zorg voor de watergang, de uitwateringssluis en de omringende kade.
Jonas Daniël Meijer (1780-1834) hecht grote waarde aan deze georganiseerde strijd tegen het water als argument voor het besef dat de ME een intergraal deel uitmaken van ‘het ene vaderland’. “Daardoor hadden Nederlandse burgers al in de ME geleerd om samen te werken, om eigen organisaties te stichten en zelf hun bestuurders te kiezen. Later waren hieruit de trotse Hollandse steden gegroeid. Zo sterk waren in de loop van de tijd die stedelijke gemeenschappen geworden dat zij later in staat bleken tegen de Spaanse koning en andere vorsten hun zelfstandigheid te bevechten en een republiek van vrije burgers te creëren.” (Zie: Peter Raedts pag. 243)
Karel van Gelre legde de Rijn tegen Arnhem rond 1536. Deze kaart is van 1560.
Op een kaart van Bleau uit 1645 is al veel veranderd ten opzichte van de 15e eeuw, Kleef is nog bereikbaar en het door de mens aangelegde (en later weer gedempte) kanaal de Grift tussen Arnhem en Nijmegen is te zien.
Op het derde kaartje is helder te zien hoe de verzande situatie zich had ontwikkeld. Arnhem lag dan wel aan de Rijn maar echt prettig was het niet tot in 1707 het Pannerdenskanaal werd gegraven.
Op het vierde kaartje de actuele situatie. De kracht en breedte van de Waal bij Nijmegen is nog steeds indrukwekkend in verhouding tot de Rijn bij Arnhem.
De Waal eind 15e eeuw
In 1404, 1421 en 1424 worden de Nederlanden geteisterd door Elisabethvloeden. Hierdoor ontstaat de Biesbosch en deze verkort daarmee de loop van de Waal naar zee. De stroomsnelheid van de Waal neemt dientengevolge toe ten koste van de hoeveelheid water naar de meander van Rijn en IJssel. Bovendien wordt in die jaren het dijkonderhoud verwaarloosd door nalatigheid van de ‘edelen’ die meer belang hechtten aan hun tolinkomsten. De Hoekse en Kabeljauwse twisten completeren het waterbouwkundig drama. (Zie: E. Werkman pag. 30) Op Schouwen staat als een weerbarstige herinnering de Plompe toren om ons erop te wijzen hoe op een nacht vier dorpen tussen het huidige Serooskerke en Westerschouwen werden weggevaagd en verzwolgen.
Naast gevaar vanuit de zee hoort ook het besef van drie van verre toestromende rivieren, Rijn die ook Waal is, Maas en Schelde. Wat is in wezen Nederland meer dan het toevallig aangespoelde slib van die drie rivieren? Alleen een mensenhand (in de ME noodzakelijkerwijs met Gods hulp) kon dit gebied bewoonbaar maken. Het was tot in de 13e eeuw gebruikelijk om althans kerken en kloosters op terpen te bouwen maar langzamerhand ontwikkelde zich een patroon van dijken. Die dijken braken met regelmaat zowel door de kracht van het water als door achterstallig onderhoud. De grootste storm is die van 19 november 1421, een Elizabethvloed, waarbij 72 dorpen in de Zuidhollandse waard onder water kwamen te staan. Het herwinnen van het ondergelopen land mislukte en zo ontstond de Biesbosch. (Zie: E. Werkman pag. 67 ev)
Ook bij de Waal met zijn vele bochten en armen waren de problemen evident. In de ME bedacht een slimmerik dat een overstroming van de Maas wellicht met een overstroming was te bestrijden door het water af te laten wateren over een van te voren gepland gebied en zo ontstond de ‘Beekse overlaat’. Bij de dijkaanleg rond 1472, ook boven Grave, zijn delen ervan ingericht als lage dijkvakken. Een lage plek in de dijk tussen Katwijk en Cuijk en tussen Gassel en Linden zorgde ervoor dat de rivier bij hoge waterstanden vanzelf overliep. Het water volgde dan de oude stroombedding die het had voor de dijken. Bij Den Bosch kon het water de Dieze instromen naar de Maas.
Desondanks bleven de rivieren fantastische transportwegen die zorgden voor welvaart van de riviersteden.
De vele stormen en het slechte dijkonderhoud leiden er in de loop van de 15e eeuw verder toe dat de waterwegen naar het noorden steeds moeilijker bevaarbaar worden. In de loop van enkele tientallen jaren verzanden de bovenmond van de Rijn-Ijsseltak, en de IJsseldelta. Kampen, Zutphen en Deventer voelen dat. Ook de hele meander onder Arnhem wordt gemeden. Deventer verloor zijn kracht en met Kampens macht was het gedaan toen de IJsselmond verzande en de vrachtvaarders op de Zuiderzee een andere koers namen, richting Amsterdam.
Bij Smetius lezen we over 1485:
“Schoot de Rhijn met volle drift in de Waal, waar uit te bezorgen stond (indien men het bij tijds niet voor kuam) dat de Yssel en de beneden stroom des Rhijns uitdrogen zouden”.
Tweederde van al het Rijnwater werd in de loop der jaren opgeslokt door de Waal. De bestaande posities van de riviersteden veranderde daardoor pijnlijk en vrijwel ieder schip diende langs Nijmegen te varen stroomopwaarts het hertogdom Gelre in en verder. In 1479 werd Nijmegen de belangrijkste tol voor het hertogdom Gelre.